In deze Blog leg ik u uit, wat er in de muziek van het openingskoor verwerkt is en waarom het in de muziek verwerkt is. De noten zijn niet zomaar noten, het eigenlijke verhaal speelt zich af achter de noten. Zoals u hebt kunnen lezen op de pagina over het Libretto wordt ‘Komt ihr Töchter, helft mir klagen’ niet gebruikt als tekst voor het openingskoor. De tekst komt zelfs helemaal niet voor in mijn Matthäus. Als u het openingskoor wilt beluisteren, scroll dan naar de onderkant van deze Blog. Ik heb er met de computer een YouTube-filmpje gemaakt om er u een idee van te geven. Dat heeft zeker qua geluid en uitvoering beperkingen, zie hiervoor mijn persoonlijke pagina onderaan.
U kijkt nu naar de eerste maten van mijn Passie. De toonsoort is c-mineur. Deze toonsoort is in de muziekgeschiedenis vaak gebruikt om smartelijke muziek weer te geven en ik heb er zelf een sterk weemoedig gevoel bij. In de contrabas en cello ziet u lange noten. Deze noten overwegen lijden, maar ook bezinning op wat komen gaat. Kijkt u in de altviolen, dan ziet u een stijgende lijn. Dit is de ziel die wil opstijgen naar de Hemel. De ziel heeft een sterk verlangen naar iets hogers en dat mag ruimer worden opgevat dan alleen het Christelijke idee van de Hemel. Spirituele groei doet een ziel ook stijgen. Die stijgende beweging ziet u in eerste instantie ook in de baslijn en na 5 maten ook in cello. De eerste 3 noten van de contrabas en cello zijn unisono en dat is niet voor niets. Ze stellen de Heilige Drievuldigheid voor, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Als doopformule komt dit voor in Mattheus 28:19: in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Als u goed oplet zult u zien dat dit 3 maal voorkomt in het openingsdeel. Drie maal de Heilige Drievuldigheid benadrukt het nog meer. Het is een muzikale genadestoel.
De althobo heeft daarboven solo een melodie. Hij presenteert het hoofdthema (expositie) maar drukt ook compassio uit: het mede-lijden met het lijden van Jezus. In een later Blog zal hoboïst Theo-Hans Kuijvenhoven het laten horen op hobo en op althobo en zal ik u uitleggen waarom ik voor de althobo koos. Overal waar de althobo in mijn Passie een solo van meer dan 3 à 4 maten heeft, drukt hij compassio uit.
Hierboven ziet u dalende lijnen vanuit de hoogte in violen 1 en de fluiten. Maar wacht eens even, hoor ik u denken: er waren toch stijgende lijnen om de ziel te laten opstijgen? Waarom dan nu dalende lijnen? De dalende lijnen stellen het Hemelse of Goddelijke voor wat ook neerdaalt om de mens tot bezinning en geloof te laten komen: Jezus kwam op aarde en ook de Heilige geest werd uitgestort over de mensen op aarde. Later in dit deel staat onder deze noten de tekst: ‘Äuβert und kam auf Erden’. De stijgende en dalende lijnen samen geven weer dat wij als mens naar het Hemelse zoeken, maar dat het Hemelse ook naar ons zoekt.
De fluiten drukken overal in de Passie het hogere/Hemelse uit en liefde. Zie hieronder maar eens hoe hoog ze soms geschreven staan. Na het einde van deze regel, zou men denken dat het stuk in F verder gaat. In de baslijn (hier niet afgebeeld) kunt u een duidelijke cadens lezen. Maar enkele maten later is de muziek in g-mineur, de dominante toonsoort. Dat geeft het stuk een diepere emotionele lading en de omvang van de melodie (ambitus) past dan ook beter binnen de stemsoorten die gaan volgen: het hoofdthema keert verdeeld terug in de tenor-partij en de alt-partij. Ik wilde niet in de helderheid van de sopraanstemmen starten, maar ook niet in de bas. De alten en tenoren vormen mooi het midden. Dat ziet u hieronder. De oplettende lezer zal zien dat er nog een typfoutje zit in Sünde. Vaak kijk ik een muziekstuk pas aan het einde van het hele proces na op dit soort foutjes. Dat doe ik het liefst in stilte als ik alleen thuis ben. Ik zal in de toekomst nog eens een blog schrijven over het verbeteren. Ik heb er wel eens met een neurowetenschapper over gesproken, daar is iets interessants over te vertellen.
Als u hieronder naar de noten op de tekst sein’s kijkt, valt u ongetwijfeld de dissonant tussen de tenor en alt in de 4e tel op. Jezus verlaat zijn Vaders schoot om naar de aarde te gaan, maar dat wordt uiteindelijk een lijdensweg. De dissonant sorteert voor op die lotsbestemming. In de maten ervoor roepen parallelle quinten ook op tot spanning hierover.
Hieronder ziet een mooi voorbeeld van een lieflijke toevoeging door de fluiten. Ze dubbelen eerst de sopranen in het koor, later de bassen. In eerst instantie spelen ze nog in hetzelfde octaaf, na 5 noten gaan ze omhoog naar hun eigen Hemelse octaaf. Ze benadrukken het liefdevolle karakter van Maria en herinneren aan de tijd dat Jezus werd geboren. De bassen herinneren mee. Een stukje verderop in mijn Matthäus, zult u gaan meemaken dat ik de luisteraar nog eens terug laat denken aan het Christuskind. Bedenk eens hoe gruwelijk dat eigenlijk is: een kind geboren laten worden met het doel om het aan het kruis te offeren, ook al leidt de kruisdood tot opstanding en is het uiteindelijk een verhaal van hoop.
In ‘den Toten er das Leben gab’ komt er met een Fis-majeur akkoord en een grotere dynamiek plotseling meer emotionele lading in de muziek, u ziet het hieronder. Op een dieper niveau gaat dit stukje tekst over de onsterfelijkheid van de ziel: door zelf uit de dood op te staan, laat Jezus zien dat de gelovige ziel een reis naar boven kan maken. De dode wordt weer levend. In de partituur ziet u dit laatste idee terug doordat de hoge stemsoorten beiden hetzelfde dalende lijntje zingen. De tenor doet dat op het woord ‘Toten’ en de sopraan op het woord ‘Leben’. Zo staat de ziel op uit de dood. De bevestiging daarvan is het G-majeur akkoord waarmee de zin eindigt. (hier niet afgebeeld) Het hele koor èn orkest bevestigen dit, conclusio.
Daarna gaat de muziek heel verassend verder en subiet verder in b-mineur, de tekst wordt uitgevoerd door twee solisten boven een orgelpunt. (een aanhoudende toon, meestal de grondtoon) In alle tijden en culturen ziet men dat zieken geleidelijk aan de zijlijn van de maatschappij komen te staan, soms worden ze zelfs verbannen. De eenzaamheid van het ziekzijn komt tot uitdrukking door het koor te laten zwijgen. Het genezen van de zieken wordt weergegeven door het koor zachtjes te laten zitten op ‘Krankheit ab’ en bevestigd de tekst die de solisten hebben gezongen. Daarmee staat de zieke ook gelijk niet meer alleen, de koor is hier heel lief zacht een turbae-koor. De verhalen van wonderbaarlijke genezingen zijn talrijk. Later als aan Jezus gevraagd wordt of hij de Zoon van God is, is dat in zekere zin een overbodige vraag. De verhalen over de wonderbaarlijke genezingen, vertellen al dat hij dat is. De noten in het koor op 'krankheit ab' brengen de muziek ook weer terug naar de hoofdtoonsoort. U raadt het al: het terugmoduleren geeft de muziek meer emotionele lading en het hoofdthema is zingbaar door de stemsoorten (SAT) die dan de muziek gaan uitvoeren. Het hoofdthema begint met een crescendo om het aandringen van de tijd te benadrukken zoals u hieronder kan zien. Het opstijgen van de ziel naar de Hemel wordt hier in de bas verbeeld. (niet afgebeeld) Na 3 maten reageren de fluiten door naar hun hemelhoge register te gaan, de Goddelijke liefde beantwoord de aardse menselijke liefde. De bassen benadrukken tevens het hoofdonderwerp van Matthäus: Christus die geofferd wordt aan het kruis voor de mensheid.
Het neerdalen van Jezus en het contact dat God vanuit de Hemel met de mens zoekt wordt nog eens door dalende lijnen in de fluiten en violen 1 herhaald en daarmee bevestigd. Dat Jezus de zonden der mensheid op zich nam en moest lijden aan het kruis wordt, komt daarna nog eens terug in het koor. De beide althobo’s spelen dit mee. Koor en de hobo’s roepen zo samen op tot mede-lijden. Dit alles is niet afgebeeld, u ziet het in het filmpje zeker voorbij komen.
Dat het een zware last is, wordt bevestigd door een ces in de sopranen tegen een c in de alten te zetten. Zowel de bassen als de sopranen gaan hier een halve toonsafstand naar beneden, een uitdrukking van lijden wat oproept tot compassio. Dat kunt ook terugherkennen in het crescendo dat vanaf maat 78 wordt gemaakt, dat kunt in het filmpje goed volgen.
Vlak voor het eind van het openingskoor bevestigen koor, violen 1 en de altviolen de zin ‘wohl an den Kreuze lange’, in het koor gebeurt dit unisono in SAB. Ze eindigen op heel lange noten op ‘lange’ om dit weer te geven. Zie hieronder:
Het openingsdeel sluit af in een G-majeur akkoord, een Picardische terts omdat troost, hoop en liefde een belangrijk onderdeel is van het verhaal. En hoe klinkt het dan uiteindelijk? Hier is het filmpje:
Reactie plaatsen
Reacties